Bijles- en onderwijsbeleid

Wat is kansenongelijkheid in het onderwijs?

Kansenongelijkheid betekent dat leerlingen met evenveel talenten en capaciteiten niet gelijke resultaten behalen. Dat is vaak het gevolg van zaken waar ze geen controle over hebben: hun achtergrond, de omgeving, de verwachtingen van hun leraren of de inrichting van ons schoolsysteem.

4 minuten om te lezen
Kansenongelijkheid in het onderwijs

 

Wat houdt kansenongelijkheid in?

Kansenongelijkheid ontstaat wanneer leerlingen door factoren buiten hun controle niet dezelfde leer- en ontwikkelkansen krijgen, ondanks gelijk talent en inzet. Het gaat niet alleen om cijfers, maar ook om welzijn, zelfvertrouwen en brede ontwikkeling. Volgens het NJi betekent dit dat leerlingen niet gelijke mogelijkheden hebben, simpelweg door hun thuissituatie of achtergrond (NJi, 2025).

Kansenongelijkheid is hardnekkig omdat ze ontstaat door een combinatie van factoren in verschillende leefwerelden — thuis, school en maatschappij.

1. Startpositie en sociale achtergrond

De leerstart van kinderen verschilt sterk. Huiselijke steun, taalgebruik, cultuur en financiële middelen spelen een rol. Het concept van sociaal, cultureel en economisch kapitaal verklaart hoe deze ongelijkheid ontstaat: kinderen uit gezinnen met meer kapitaal beginnen met een voorsprong (NJi, 2025).

Deze verschillen stapelen zich op: leerlingen uit diverse wijken of met uiteenlopende thuissituaties krijgen vaak ongelijke toegang tot middelen en ondersteuning (PISA, 2020).

2. Verwachtingen van leerkrachten: Pygmalion- en Golem-effect

De verwachtingen die leraren van leerlingen hebben, beïnvloeden hun prestaties. Het Pygmalion-effect toont aan dat positieve verwachtingen leiden tot betere resultaten, terwijl het Golem-effect juist het tegenovergestelde zegt (Gelijke Kansen in de Klas, 2025). Onbewuste vooroordelen versterkt dit effect, vooral bij kinderen uit sociaal minder gefortuneerde gezinnen (Gelijke Kansen in de Klas, 2025).

“Verwachtingen van leerkrachten vormen soms een krachtig obstakel of juist katalysator voor succes.”

3. Structuur van het onderwijsstelsel

Nederland onderscheidt zich door vroege selectie en sterke differentiatie. Basisschooladviezen bepalen vaak al op 11‑jarige leeftijd het voortgezet onderwijsniveau, wat laatbloeiers kan benadelen (De Ree et al., 2023).

Onderwijsverandering vereist flexibiliteit — vooral bij verandering van onderwijsniveau — maar dat blijkt in de praktijk vaak lastig haalbaar (De Ree et al., 2023).

Kansenongelijkheid aanpakken: wat werkt?

Experts benadrukken de rol van de school in het verbeteren van kansen. Een sterk pedagogisch klimaat en het kritisch herzien van verwachtingen zijn daarbij sleutelbegrippen. Dit vraagt durf en bewustwording van onderwijsprofessionals (Expertis, 2022).

Collectieve aanpak is essentieel: beleid, schoolpraktijk en thuissituatie moeten op elkaar aansluiten om werkelijk verschil te maken.

Samengevat

Kansenongelijkheid kent drie kernfactoren: ongelijke start, verwachtingen en structuur. Het is geen individueel probleem, maar vraagt om gezamenlijke actie. Leraren, ouders en beleidsmakers hebben samen de verantwoordelijkheid om onderwijs te ontwerpen dat alle kinderen — ongeacht achtergrond — de ruimte biedt om het beste uit zichzelf te halen.